Manoach ging meteen met haar mee. Bij de vreemdeling aangekomen vroeg hij:
‘Bent u degene die met mijn vrouw gesproken heeft?’ ‘Inderdaad,’ antwoordde hij, en Manoach vroeg:
‘Wanneer uw woorden uitgekomen zijn, hoe moet de jongen zich dan gedragen en wat moet hij doen?’ De engel van de HEER antwoordde:
‘Uw vrouw moet zich onthouden van alle dingen die ik heb genoemd:
ze mag niet eten van de vruchten van de wijnstok en geen wijn of andere drank drinken of iets eten dat onrein is; ze moet zich nauwkeurig houden aan wat ik haar heb opgedragen.’ Toen zei Manoach tegen de engel van de HEER:
‘Wij zouden graag zien dat u nog bleef, zodat we voor u een geitenbokje kunnen klaarmaken.’ Maar de engel van de HEER antwoordde:
‘Ik wil nog wel even blijven, maar ik zal niet eten van wat u mij aanbiedt. Als u echter een brandoffer aan de HEER wilt opdragen, mag u dat doen.’ Manoach wist nog altijd niet dat hij met een engel van de HEER te maken had. ‘Zeg ons uw naam,’ vroeg hij, ‘zodat wij u eer kunnen bewijzen wanneer uw woorden uitgekomen zijn.’ Maar de engel van de HEER antwoordde:
‘Waarom vraagt u naar mijn naam? Die is voor u toch te wonderbaarlijk.’ Manoach nam een geitenbokje en wat brood en bracht dit op een rotsblok ten offer aan de HEER. Toen gebeurde er voor de ogen van Manoach en zijn vrouw iets wonderbaarlijks:
in de vlam die van het altaar opschoot naar de hemel steeg de engel van de HEER op. Manoach en zijn vrouw zagen het gebeuren; ze vielen op hun knieën en bogen diep voorover. De engel van de HEER zou zich niet meer aan hen laten zien. Nu besefte Manoach dat het een engel van de HEER was geweest. Hij zei tegen zijn vrouw:
‘We hebben God gezien. Dat wordt onze dood!’ Maar zijn vrouw antwoordde:
‘Als God ons had willen doden, had Hij vast ons offer niet aanvaard en ons niet laten zien wat we nu gezien hebben. En dan had Hij ons daarnet zeker niet zulke beloften gedaan.’
De vrouw bracht een zoon ter wereld en noemde hem Simson. De jongen genoot de zegen van de HEER en groeide voorspoedig op. Tussen Sora en Estaol, waar de Danieten hun tenten hadden opgeslagen, werd hij voor het eerst door de geest van de HEER tot daden aangezet.